[ Homepage ]
Bewijzen:
Op deze pagina enkele beroemde stellingen uit de wiskunde. Al deze stellingen kunnen op een zeer fraaie manier bewezen worden.
Stelling van Pythagoras
en
zijn aftelbaar
is
overaftelbaar
ABC-formule
Er zijn geen gehele getallen tussen 0 en 1
Wortel-2 is irrationaal
Ieder natuurlijk getal > 1 heeft een unieke priemfactorontbinding
Er zijn oneindig veel priemgetallen
Twee pseudo-bewijzen
Stelling van Pythagoras:
Dit is een beroemde stelling, die echter al bij de Babyloniërs, 1000 jaar vóór voor Pythagoras, bekend was. Er zijn vele bewijzen voor deze stelling, maar het nu volgende bewijs is voor zover ik weet de eenvoudigste.
Stelling: Als gegeven is een rechthoekige driehoek D met rechthoekszijden van lengte a en b, en hypothenusa van lengte c, dan geldt:
a2 + b2 = c2.
Bewijs: Zie onderstaand plaatje. Je ziet twee vierkanten, beide met zijden van lengte a + b, en met een aantal rechte lijnen erin getekend.
In beide vierkanten komt nu viermaal driekhoek D tevoorschijn, deze
zijn groen gekleurd. Het resterende oppervlak van de vierkanten is geel gekleurd.
Omdat de totale opppervlakte van beide vierkanten gelijk is (namelijk
(a+b)2), en omdat we in beide vierkanten dezelfde hoeveelheid
oppervlak groen gekleurd hebben, moeten de oppervlakten van de geel gekleurde
delen ook gelijk zijn. Links is dat a2 +
b2, rechts c2. Conclusie:
a2 + b2 = c2.
en
zijn aftelbaar:
Een verzameling A noemen we aftelbaar als we A kunnen
aangeven door een (mogelijk oneindig lange) opsomming van zijn elementen.
We kunnen dan schrijven A = {a1,
a2, a3, a4, ...}, of,
in het geval van een eindige verzameling, A =
{a1, a2, ..., an}.
In het geval van een oneindige A is dit precies zo wanneer er een
1-op-1 correspondentie bestaat tussen
en A, dat wil zeggen een bijectieve functie f:
A. (In
dat geval noemt men A ook wel aftelbaar oneindig) We gaan nu
van een paar beroemde verzamelingen uit de Wiskunde bepalen of ze aftelbaar
zijn. Om te beginnen is
trivialerwijze aftelbaar. De volgende stelling doet een uitspraak over
en
:
Stelling:
en
zijn aftelbaar.
Bewijs: We kunnen de elementen van
als volgt op een rij zetten: 0, 1, -1, 2, -2, 3, -3, 4, -4, ... . Hiermee
is de gevraagde bijectie f tussen
en
in feite al bepaald: we voegen gewoon aan iedere n
het n-de getal in de gegeven aftelling toe! Expliciet:
f(n) = n/2 als n is even en
f(n) = -(n - 1)/2 als n is oneven.
Dat
ook aftelbaar is is enigszins verrassend te noemen. Overal op de
reële rechte wemelt het immers van de rationale getallen: ieder willekeurig
klein intervalletje bevat er al oneindig veel! Toch kunnen we al deze getalletjes
netjes op een rijtje krijgen, al is het vinden van een geschikte bijectie
f:
niet zo eenvoudig als in het geval van
.
Merk eerst op: als we van de verzameling van de positieve rationale getallen
+
een aftelling hebben gevonden, kunnen
zelf ook aftellen op de manier zoals we bij
gedaan hebben: door met 0 te beginnen, en afwisselend positieve getallen
en hun tegengestelden op de schrijven. Het is dus voldoende te bewijzen dat
+
aftelbaar is. Welnu,
+
bestaat precies uit alle breuken p/q met p, q
.
De volgende tabel legt daarom de elementen van
+
vast:
1/1 |
2/1 |
3/1 |
4/1 |
|
1/2 |
2/2 |
3/2 |
4/2 |
|
1/3 |
2/3 |
3/3 |
4/3 |
|
1/4 |
2/4 |
3/4 |
4/4 |
|
|
|
|
|
|
Men kan nu "zig-zaggend" door deze tabel heenlopen om de volgende aftelling
van
+
te verkrijgen:
1/1, 2/1, 1/2, 1/3, 2/2, 3/1, 4/1, 3/2, 2/3, 1/4, ... .
Merk op: ieder getal in
+
komt voor in deze rij, maar er treden wel dubbeltellingen op. Het getal 1
bijvoorbeeld komt oneindig vaak voor in resp. de gedaanten 1/1, 2/2, 3/3,
... . Echter deze dubbeltellingen hebben geen nadelige invloed op het bewijs!
Als je alle dubbeltellingen uit de rij wegstreept hebben we nog steeds een
aftelling van
+
. We concluderen:
+
is aftelbaar en daarmee
ook.
We merken nog even op dat een expliciet voorschrift van de bijectie f
in het geval van
niet zo eenvoudig te geven is. We hebben volstaan met het geven van een
aftelling.
is overaftelbaar:
Een verzameling A noemen we overaftelbaar als A niet
aftelbaar is (zoals
,
en
wél zijn).
Stelling:
is
overaftalbaar:
Bewijs: We bewijzen voor een deel van
, namelijk
het open interval (0,1), dat het overaftelbaar is. Aangezien
een veel
grotere verzameling is, moet deze dan zeker overaftelbaar zijn! Aldus: Stel
dat (0,1) wel aftelbaar is, dan kunnen we een lijst maken van alle getallen
in (0,1) in hun decimale ontwikkeling, bijvoorbeeld:
0,26584...
0,47119...
0,56583...
0,83277...
We constueren aan de hand van deze lijst een nieuw getal a =
0,a1a2a3a4...
door het decimaal an steeds ongelijk te kiezen aan
het n-de decimaal van het n-de getal in de lijst. Dus in ons
voorbeeld: a1
2,
a2
7, a3
5, etc.. We merken
tussendoor wel even op dat de decimale ontwikkeling van een getal in (0,1)
uniek is, behalve in gevallen zoals bij 0,59999... = 0,6000... . Daarom spreken
we ook nog af dat we voor de an-nen geen nullen
of negens kiezen. We hebben zo een getal a geconstrueerd dat wel in
(0,1) voorkomt, maar niet in de lijst, terwijl we hadden aangenomen dat alle
getallen in (0,1) daar wel in zouden voorkomen. Deze tegenspraak geeft aan
dat onze eerste aanname fout was, en dat (0,1), en daarmee ook de hele
, wel
overaftelbaar moet zijn.
ABC-formule:
Deze stelling leert bijna iedereen op de middelbare school. Het bewijs echter niet... , hier geven we die wel.
Stelling: Een kwadratische vergelijking van de vorm
ax2 + bx + c = 0 met a, b en
c reële getallen en a
0, heeft ten hoogste
twee oplossingen die gegeven zijn door:
.
Bewijs: Ga uit van zo'n vergelijking ax2 + bx
+ c = 0. Omdat a
0 kunnen we delen
door a, dit geeft:
.
Noem deze vergelijking even (*).
Merk nu op:
.
Het rechterlid hiervan lijkt, op de constante na, heel veel op het linkerlid
van de vergelijking (*). We kunnen (*) daarom herschrijven tot:
,
en we hebben nog maar één x in de vergelijking over.
Deze truc wordt ook wel kwadraat-afsplitsing genoemd.
We vinden nu als volgt de oplossing(en) voor x:
.
Worteltrekken geeft:
,
dus:
.
Er zijn geen gehele getallen tussen 0 en 1:
Deze stelling komt uit een inleidende cursus Algebra. Omdat het een zeer
elementaire eigenschap is van de verzameling
, is het
van belang welke aannames we over
maken.
Een zo'n aanname is dat elke niet-lege naar beneden begrensde deelverzameling
van
een
kleinste element heeft. Verder gaan we uit van een aantal standaard rekenregels
m.b.t. optelling en vermenigvuldiging in
. Deze
afspraken maken het mogelijk de stelling op een fraaie manier te bewijzen.
Stelling: Er is geen getal n in
met de
eigenschap 0 < n < 1.
Bewijs: Stel dat zo'n n er wel is. Dan is de verzameling
V = {m
: 0 <
m < 1} niet leeg en naar beneden begrensd, want ieder element is
in ieder geval groter dan 0. V heeft dus een kleinste element, noem
die k. Omdat k in V voorkomt, geldt: 0 < k
< 1. Omdat ook k > 0, volgt hieruit: 0k <
k2 < 1k, en dus: 0 < k2
< k < 1. Dus k2 behoort tot V, maar
dan kan k geen kleinste element van V zijn, aangezien
k2 < k. Tegenspraak.
Opmerking: We kunnen nu ook heel eenvoudig voor iedere u
aantonen
dat er geen gehele getallen zijn tussen u en u+1. Immers, zou
dat voor een u wel het geval zijn, dus er is een geheel getal v
met u < v < u+1, dan is v-u een
geheel getal dat tussen u-u en u+1-u ligt, dus
tussen 0 en 1. We weten dat dat niet kan.
Wortel-2 is irrationaal:
Deze stelling laat zien dat
echt een
grotere verzameling is dan
.
Stelling:
is irrationaal.
Bewijs: Stel dat
wel rationaal
is (dus
),
dan zijn er gehele getallen p en q zodat:
= p/q en
ggd(p,q) = 1. Dit laatste betekent dat de breuk p/q niet te
vereenvoudigen is.
Kwadrateren geeft: 2 = p2/q2, dus p2 = 2q2, dus p2 is even.
Maar dan moet p ook even zijn, immers, het kwadraat van een oneven getal is altijd oneven.
Dus p = 2a voor zekere a, en p2 = 4a2. Er volgt: 2q2 = p2 = 4a2, dus q2 = 2a2, dus q2 is even, dus ook q is even.
Omdat nu p en q beide even zijn, geldt: ggd(p,q)
2, dus
ggd(p,q)
1.
Tegenspraak.
Ieder natuurlijk getal > 1 heeft een unieke priemfactorontbinding:
Een p
noemen we een priemgetal als p > 1 en p heeft alleen
1 en p als delers in
.
De lijst van alle priemgetallen begint als volgt: 2, 3, 5, 7, 11, 13, 17,
23, 29, 31, ... . Als we een natuurlijk getal n > 1 kunnen schrijven
als een product van priemgetallen, zoals bij 6 =
2
3, 8 =
2
2
2 en 13 = 13, dan noemen we deze schrijfwijze een
priemfactorontbinding van n.
Stelling: (Hoofdstelling van de natuurlijke getallen) Ieder natuurlijk getal n > 1 heeft een unieke priemfactorontbinding (uniek op de volgorde van de priemfactoren na).
Bewijs: Zij n
willekeurig. We geven het bewijs voor n in twee stappen:
Existentie (het bestaan van een priemfactorontbinding): We passen
volledige inductie toe: voor n = 2 is 2 = 2 al een priemfactorontbinding.
Neem vervolgens aan dat de getallen 2, ..., m alle een
priemfactorontbinding hebben. Dan zijn er voor m + 1 twee mogelijkheden:
m + 1 is een priemgetal of m + 1 is dit niet. In het eerste
geval is m + 1 = m + 1 een priemfactorontbinding. In het tweede
geval is m + 1 =
ab
met a,b
{2, ...,
m}, maar dan hebben a en b ieder een priemfactorontbinding
en bijgevolg hun product m + 1 ook.
Uniciteit (het uniek zijn van de priemfactorontbinding): Weer met
volledige inductie: voor n = 2 is 2 = 2 de enige priemfactorontbinding.
Laat vervolgens de getallen 2, ..., m een unieke priemfactorontbinding
hebben. Is m + 1 een priemgetal, dan is het uniek zijn van de
priemfactorontbinding m + 1 = m + 1 evident. Is m +
1 geen priemgetal, dan redeneren we als volgt. Er is precies één
kleinste priemgetal p, dat een deler is van m + 1. Het getal
(m + 1)/p zit in {2, ..., m} en heeft dus een unieke
priemfactorontbinding (m + 1)/p =
p1p2
pk.
Nu is m + 1
= p
p1
p2
pk
de unieke priemfactorontbinding voor m + 1.
We hebben nu laten zien dat er voor n een priemfactorontbinding bestaat
en dat dit maar op één manier kan. Hiermee is het bewijs voltooid.
Er zijn oneindig veel priemgetallen:
Deze beroemde stelling is afkomstig uit de Oudheid en werd geleverd door Euclides.
Stelling: Er zijn oneindig veel priemgetallen.
Bewijs: Stel, er zijn maar eindig veel priemgetallen. Zij V
= {p1, p2, ...,
pn} de (eindige) verzameling van alle priemgetallen.
Volgens de vorige stelling heeft b :=
p1p2
pn
+ 1 een unieke priemfactorontbinding. Wanneer we b delen door een
willekeurige pi
V, houden
we per constructie van b altijd een rest 1 over, dus b is niet
deelbaar door pi. Conclusie: in de priemfactorontbinding
van b komen wel priemgetallen voor, maar geen uit V. Dus
V bevat niet alle priemgetallen, terwijl we hadden aangenomen dat
dit wel zo was. Tegenspraak.
Twee pseudo-bewijzen:
De volgende twee stellingen zijn natuurlijk niet waar. Toch geven we voor beide een bewijs. De vraag is dan ook: wat klopt er niet aan het bewijs?
Stelling: 2 = 3.
Bewijs: Zij a en b twee reële getallen zodat a = b. Dan geldt natuurlijk ook: 2a + 3b = 2b + 3a.
Hieruit volgt: 2a - 2b = 3a - 3b, dus 2(a
- b) = 3(a - b), dus 2 = 3.
Stelling: 1 = 2.
Bewijs: Zij n een natuurlijk getal. Dan geldt de volgende
gelijkheid:
.
Als we nu het meest linkse lid differentiëren krijgen we:
.
Doen we hetzelfde met het meest rechtse lid, dan krijgen we uiteraard
2n.
Conclusie: n = 2n, dus 1 = 2.
[ Homepage ]